De hemelstaarder
Achterover, geleund en kop uit kas
ligt hij bedaard hemel te ogen
binst onder hem, wat wars, aarde
ons leven heeft gewogen
de wereld telt weer vele uren
minuten lang en steeds weer voort
verdenkt hij waarheid slim te horen
en droomt wat lichter hem bekoort
geleund al in een groots refrein
ziet hij het voetspoor ondersteboven
vertelt ons liefdevol hoe het was
om uit een god te zijn geboren
hij lacht en zweeft, hij roemt zichzelf
een engel die de wolken temt
waarin een ark met grote faam
geheel op koers in leugen vloeit
een leidsman trekt met strakke wind
het bit met teugels in ons muil
en ongezien, in blinde drift, ment hij
ons schip richting de klip
maar hij, het is zo zoet
hij kijkt gespiegeld hoe het is
zijn gelukzaligheid te verrijmen
en de goden toe te horen